Area of Interest: Diverse communication settings
Skills: Writing
Competences: Discourse competence
Age Bracket: 6 – 10
Time Commitment: Over 60 minutes
Affordability: €
Materials:
Deel 1: Door leerlingen meegebrachte voorwerpen, mand/bak waarin de voorwerpen kunnen worden gelegd, kleurrijke stukken papier, een pen
Deel 2: Schrijfpapier, gekleurd A3-papier, pen (eventueel gekleurd), potloden, lijm, schaar, eventueel foto van de leerling met hun voorwerp
Expert recommendations:
Available Languages:
Story BasketDeel 1
Stap 1: Voorbereiding
Laat alle leerlingen een voorwerp meenemen dat veel voor hen betekent en dat voor hen “thuis” betekent. Moedig hen aan om hierover met familieleden te praten. Kondig aan dat elke leerling het verhaal mag vertellen dat verband houdt met hun voorwerp en stel voor dat ze [minderheidstaal] kunnen gebruiken om erover te praten.
Stap 2: Introductie
Bespreek de opdracht. Alle kinderen hebben iets meegenomen dat voor hen “thuis” betekent. Verzamel deze voorwerpen in een mand/bak. Pak de mand en vertel de leerlingen dat je er één voor één een voorwerp uit zult halen en dat de leerlingen hun verhaal in [minderheidstaal] mogen vertellen als ze dat willen wanneer ze hun eigen voorwerp zien. De klas kan aan hun bureau blijven zitten of in een kring gaan zitten.
Stap 3: De verhalenmand
- Neem het eerste voorwerp uit de mand en vraag de leerlingen wie het heeft meegenomen. De leerling die het voorwerp heeft mag dan zijn verhaal vertellen en uitleggen wat het voorwerp is, waar het vandaan komt en waarom dit voorwerp belangrijk voor hem is.
- Moedig de leerlingen aan om hun verhaal in [minderheidstaal] te vertellen. In een taalkundig diverse groep kan de leerkracht bemiddelen of belangrijke woorden uitleggen aan de andere leerlingen.
- Schrijf de naam van het voorwerp op een stuk papier en hang het op het bord. Vertaal in een groep met weinig [minderheidstaal]sprekers het woord in [de minderheidstaal] / vraag de [minderheidstaal]sprekers het woord te vertalen en voeg de vertaling toe aan het briefje.
Stap 4: Praten over “Thuis”
- Bekijk de verzameling woorden op het bord en bespreek met de leerlingen dat “thuis” veel dingen kan betekenen en omvatten.
- Welke objecten zijn verbonden met een bepaalde plaats (een huis, een straat, een stad, een regio)?
- Welke objecten zijn verbonden met speciale personen?
- Welke objecten zijn verbonden met tradities?
- Schik de stukken papier op het bord volgens deze categorieën. De leerlingen kunnen ze ook rangschikken in een vorm die voor hen “thuis” betekent (een huis, een tekstballon, een boom, een kaart, …).
- Leg uit hoe taal er ook voor kan zorgen dat een plaats of een groep mensen aanvoelt als “thuis”. Verbind dit idee met de oefening en de verhalen die verteld worden in [minderheidstaal].
Stap 5: Afsluiting
Bespreek hoe het was om de klas iets te vertellen over je eigen huis, familie of tradities. Als niet alle leerlingen aan de beurt zijn geweest, kan er een extra vertelmoment worden ingepland.
Deel 2
Stap 1: Voorbereiding
Houd het volgende klaar: schrijfvellen, eventueel gekleurde stiften, kleurpotloden, lijm, een schaar en gekleurd A3-papier. Eventueel kunnen er foto’s gemaakt worden van de leerlingen met hun voorwerp.
Stap 2: Introductie
Bespreek met de leerlingen wat er in de vorige les is gedaan: verhalen vertellen over thuis. Vertel de leerlingen dat dit erg leuk was om te horen. Vertel ze vervolgens dat ze die dag verder zullen werken aan deze verhalen.
Stap 3: Schrijven
De leerlingen beginnen hun eigen verhaal te schrijven (ze schrijven het verhaal nadat ze het verteld hebben, zodat ze dit doen zonder voor te lezen). De leerlingen schrijven het verhaal, als ze dat kunnen, in het [minderheidstaal] of met behulp van enkele van de pas geleerde [minderheidstaal] woorden.
Stap 4: Poster
De geschreven teksten worden dan op een gekleurd A3 vel geplakt. Er kan een tekening of decoratie worden toegevoegd en eventueel een foto van de leerling met het voorwerp. Deze posters kunnen in de klas worden opgehangen.
Stap 5: Afsluiting
Bespreek met de leerlingen welke talen ze in hun verhalen hebben gebruikt. Welke waren moeilijk om te spreken/schrijven? Welke waren makkelijk?
