Area of Interest: Diverse communication settings
Skills: Writing
Competences: Discourse competence
Age Bracket: 6 – 10
Time Commitment: 30 – 60 minutes
Affordability: €
Materials:
Illustraties van klanken in verschillende talen op soundimals: https://www.soundimals.com/home#/sounds-all-around/, uitgeprint of digitaal. Voorgeknipte vierkante of rechthoekige kaarten van dezelfde grootte
Expert recommendations:
Available Languages:
How do you woof?Stap 1:
Bereid de illustraties van klanken in verschillende talen op soundimals voor om aan de klas te laten zien: https://www.soundimals.com/home#/sounds-all-around/. Ze kunnen worden uitgeprint of op een scherm/projector worden getoond.
Stap 2:
Laat de klas de verschillende illustraties zien en laat de leerlingen de uitdrukking hardop voorlezen. Vraag hen hoe elke klank wordt uitgedrukt in hun taal/talen en vooral in [de minderheidstaal].
Stap 3:
Elke leerling krijgt 2 tot 4 lege rechthoekige/vierkante kaarten van dezelfde grootte. Vraag elke leerling om stiekem een geluid in hun taal, bij voorkeur [de minderheidstaal], op de ene kant van de kaarten te schrijven en de beschrijving op de andere kant, ook in [de minderheidstaal]. Verzamel de kaarten en laat de klas de eerste kaart zien, de kant met alleen het geluid erop. Vraag de leerlingen om het geluid na te bootsen en laat de klas raden wie of wat dat geluid maakt. Maak de leerlingen vertrouwd met de beschrijvingstermen in [de minderheidstaal].
Tip: Je kunt hier ook een geheugenspelletje van maken.
- Elke leerling krijgt 4 (voor 2 tweetallen) of 6 (voor 3 tweetallen, in kleinere groepen) lege rechthoekige/vierkante kaarten van dezelfde grootte. Vraag elke leerling om stiekem een geluid in hun taal, bij voorkeur [de minderheidstaal], op één kaart te schrijven en de beschrijving van het geluid op een andere kaart. De achterkant van alle kaarten blijft leeg.
- De kaarten worden dan verzameld (eventueel verdeeld in verschillende stapels) en uitgedeeld, met de geschreven kant naar beneden. De leerlingen kunnen nu de geluiden aan de beschrijving koppelen.
Voorbeelden: dierengeluiden (hond, kat, varken, bij, uil, koe, zangvogel, …), menselijke geluiden/emoties (niezen, kussen, drinken, als iets lekker is, als je het koud hebt, als je iemand laat schrikken, …), regen, vuurwerk/explosie, …
Stap 4:
Wijs de leerlingen opnieuw op de woorden die ze geleerd/gebruikt hebben in [de minderheidstaal]. Vraag de klas welke nieuwe klanken ze zijn tegengekomen. Welke was het meest interessant/leuk/…? Waren er verschillende klanken voor hetzelfde voorbeeld in [de taal van de minderheid]?
