Area of Interest:
Skills: Writing
Competences: Discourse competence
Age Bracket: 11 – 15
Time Commitment: 30 – 60 minutes
Affordability: €
Materials:
Voorgeknipte vierkante of rechthoekige kaarten van dezelfde grootte, Wikipedia-artikel van de talen(families) aanwezig in je klas
Bijv.
https://en.wikipedia.org/wiki/Language_family
https://en.wikipedia.org/wiki/Baltic_languages
https://en.wikipedia.org/wiki/Germanic_languages
https://en.wikipedia.org/wiki/Romance_languages
https://en.wikipedia.org/wiki/Slavic_languages
Expert recommendations:
Available Languages:
Language Comparison: Cognates and False FriendsStap 1: Inleiding tot het onderwerp (10 min
- Noem het doel van de les: We gaan leren over de talen [taalfamilie] en we gaan [de minderheidstaal] vergelijken met andere talen [taalfamilie]. Zijn er leerlingen die al enkele van deze [taalfamilie] talen kennen?
- De overeenkomsten tussen [minderheidstaal], [meerderheidstaal], [taal verwant aan minderheidstaal] worden getoond en besproken.
Introduceer het begrip cognaten: omdat sommige talen nauw aan elkaar verwant zijn, zijn er veel woorden die veel op elkaar lijken in die talen.
We noemen dit cognaten: woorden die dezelfde oorsprong hebben en daardoor op elkaar lijken (je kunt deze voorbeelden op je krijtbord, whiteboard of digitale bord schrijven).
Voorbeeld 1
Engels-Nederlands-Fries:
Apple- appel – appel
Rose – roos – roas
Er zijn ook woorden die in twee van de drie talen op elkaar lijken, maar in een andere totaal verschillend zijn.
Voorbeeld 2
Engels-Nederlands-Fries:
room – kamer – keamer
key – sleutel – kaai
father – vader – heit
Stap 2
- Speel een quiz waarin de leerlingen leren hoe je de betekenis van woorden kunt afleiden door te zoeken naar overeenkomsten met andere talen of te putten uit hun eigen kennis. De voorbeelden op het bord kunnen hen helpen en laten zien waar ze naar moeten zoeken. Of ze ontdekken een ‘valse vriend’ – woorden die op elkaar lijken maar een totaal andere betekenis hebben.
Quizvoorbeeld voor de Friese context
In groepjes werken de leerlingen uit welke woorden dezelfde betekenis hebben en koppelen de woorden aan de juiste taal.
Schrijf elk woord apart op een kaart en schud de woorden (gebruik geen zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en q-woorden door elkaar). Afhankelijk van de grootte van je klas moet je misschien meerdere sets per categorie maken,
Fries-Duits-Nederlands-Engels
Zelfstandige naamwoorden:
wetter-wasser-water-water
waar-Wetter-weer-weather
brea-Brot-brood-bread
Bijvoeglijke naamwoorden:
lyts-klein-klein-small
slim-schlimm-erg-bad
tûk/snoad-schlau-slim-smart
Vraagwoorden:
wêr-wo-waar-where
hoe-wie-hoe-how
wa (‘t)-wer-wie-who
Wat hielp de leerlingen om de woorden te matchen? Misschien
- Woorden die (bijna) hetzelfde klinken: bijv. wêr (fry) where (eng)
- Soortgelijke spelling: bijv. brea (fry) bread (eng), slim (fry) schlimm (deu)
- Voorkennis van valse vrienden: slim (fry en nld)
Verken voorbeelden van andere talen, die in de OWL+ module te vinden zijn:
- Voor Portugees-Spaans-Mirandees -> Mirandese unit
- Voor Lets – Engels – Latgalisch -> Latgalische unit
Stap 3: Zelf onderzoek doen (20 minuten)
- Nadat de klas is geïnformeerd en de puzzel heeft opgelost, gaan de leerlingen zelf aan de slag. In tweetallen of in groepjes van drie/vier zoeken ze drie verschillende woorden op in de drie talen [minderheidstaal, meerderheidstaal, andere (aan de minderheidstaal verwante) taal] die:
- Hetzelfde zijn in alle drie de talen
- Hetzelfde zijn in twee van de drie talen
- Verschillend zijn in alle drie de talen
Elke groep kan woorden zoeken in een andere categorie: thuis, in de winkel, in de kerk, enzovoort.
Stap 3: Onderzoeksresultaten presenteren (15 minuten
- De woorden die de leerlingen hebben gevonden, worden gepresenteerd en besproken in de klas.
Leerlingen geven hun presentatie (in de minderheidstaal, maar het is ook mogelijk om het in een andere taal te doen).
